Als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat

20 december 2014 door Willem Schneider

Het einde van het jaar is een periode van terugkijken op het vervlogen jaar, maar ook kijken naar het volgende jaar. Ieder doet dat op zijn of haar manier. Zo ook de politiek. Ik ga nu niet terugkijken naar de Ambachtse politiek van 2014. Het college zit stevig te paard met de banier of fla(ch)g in top. Ook het Ambachtse smaldeel van het Drechtstedenbestuur zit vast in het zadel. Het lijkt er op dat in het Drechtstedenbestuur de financiele fla(c)h de belangrijkste is, omdat het beleid de financien lijkt te volgen. Als ik de krant mag geloven, is deze Flach ook strijdlustig, bijv. in de richting van Zwijndrecht. Deze gemeente wil namelijk vooralsnog geen € 2 miljoen voor het Meerjarenplan Drechtsteden ophoesten. En volgens de krant zou Flach over onwillige gemeentebesturen hebben gezegd:  "Als het moet, kom ik het geld halen"....  Het Drechtstedenbestuur zoekt bljkbaar de grenzen op...

Interessanter zijn dan ook de ontwikkelingen op andere politieke niveaus dan de Ambachtse politiek. Ik denk bijvoorbeeld aan de Drechtraad, zeg maar het "regionale parlement. Dit is een parlement dat sinds een aantal jaren ongeveer dezelfde verdeling van de bevoegdheden heeft als het Europees Parlement: over sommige beleidsterreinen mogen beide Parlement beslissen, bij andere beleidsterreinen mogen ze er iets van vinden of niet-bindende adviezen geven.  De Drechtraad is echter nog relatief jong "parlement", dat wil zeggen: je bent dan jong van geest, ambitieus en zoekt de grenzen op. Behalve de Drechtraad noem ik de gemeenteraad en de Eerste Kamer.

Grenzen van de Drechtraad
Deze tendens om de grenzen op te zoeken of te overschrijden, kwam ik tegen tijdens de decembervergadering van de Drechtraad. Toen kwamen (jonge) leden van de Drechtraad voorzichtig met het idee dat de raad zich maar eens moet gaan richten op onderwerpen die buiten de bevoegdheden van de Drechtraad vallen. Zo deed een D66-er in de Drechtraad de oproep dat de gemeenteraden maar eens moet gaan kijken naar de voortzetting (steun?) van de muziekorganisatie ToBe. ToBe opereert in de regio, dus bestuurlijk is dat "multi- of meervoudig lokaal". De Drechtraad en het Drechtstedenbestuur hebben echter volgens de portefeuillehouder Cultuur van het Drechtstedenbestuur geen coördinerende taak of een bevoegdheid op het gebied van cultuur.

Een tweede voorbeeld was een motie van de PvdA. Hierin werd gesteld dat het Drechtstedenbestuur een taak heeft met betrekking tot het faciliteren en ondersteunen van Vrijwilligershuis (in Dordrecht) en andere vrijwilligersorganisaties in de regio. Sterker nog: het Drechtstedenbestuur zou het Vrijwilligershuis e.a. de mogelijkheid moeten bieden om op de vindplaatsen van vrijwilligers actief te gaan  werven. Vrijwilligersorganisaties kunnen echter ook buiten de Drechtraad en het Drechtstedenbestuur verbindingen op basis van "eigen kracht" maken!

Dit zijn dus voorbeelden, waarbij nieuwe instellingen grenzen verkennen en proberen op te rekken. Zo gebeurde dat ook bij gemeenteraden en bijvoorbeeld de Eerste Kamer.

Grenzen Gemeenteraad: Hendrik-Ido-Ambacht
Allereerst de gemeenteraad. Dit instituut is vrij oud, daarom  ga ik met u terug in de tijd, namelijk de periode 1853-1855. Toen was het instituut gemeenteraad nog jong. Deze periode was de tijd van vele gemeentelijke herindelingen.  Een verschijnsel dat nu ook actueel is!  Om dicht bij huis te blijven, denk ik aan het voorbeeld van de gemeenteraad in Hendrik-Ido-Ambacht. In één wetsvoorstel werden in 1855 maar liefst 23 herindelingen behandeld!  Samenvoegingen van bijvoorbeeld Zwijndrecht en Meerdervoort;  Ridderkerk en Rijsoord en Strevelshoek, of Hendrik-Ido-Ambacht en Sandelingen-Ambacht. De gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht stuurde een brief naar de Tweede Kamer. De leden van de raad wezen op het "nut en gerief dat daaruit zal volgen voor deze zoo naast elkander gelegene gemeenten, die alleen door de Dorpsstraat zijn van elkander gescheiden".

De Ambachtse raad stelde zich dus gewillig op ten aanzien van deze herindeling. In 1853 was dat wel even anders. Ik heb daar in een vorige column al eerder over geschreven. Het was in die tijd mogelijk dat burgemeesters tegelijk van verschillende dorpen burgervader konden zijn. De heer H.W. Metman was in 1853 reeds burgemeester van Ridderkerk en van Rijsoord. De regering installeerde hem ook tot burgemeester van de dorpen H.I.Ambacht en Sandelingen-Ambacht. Dit schoot de Ambachtse raad (en die van Sandelingen-Ambacht)  in het verkeerde keelgat. Volgens de toenmalige minister van binnenlandse zaken Van Reenen weigerden deze twee raden tot beëdiging van de benoemde burgemeester over te gaan. Ze gaven ook geen gevolg aan “zijne oproepingen tot het houden van vergaderingen, maar hielden zelven zonder hunnen voorzitter bijeenkomsten”. Wie dan wel de raadsvergadering leidde, weet ik niet exact, mogelijk was dat een wethouder of seniorraadslid (in leeftijd of zittingsjaren).  

De raad maakte geschiedenis door een andere daad van bestuurlijke ongehoorzaamheid.  Een daad die zelfs in de Tweede Kamer werd besproken.  Bij de voorbereidingen van de verkiezing voor leden der Tweede Kamer der Staten-Generaal (17 mei 1853) was er volgens de Commissie ter onderzoeking van de geloofsbrieven een onregelmatig. "De leden van den gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht  werden door den burgemeester met inachtneming  van art 41 en 42 der gemeentewet ter benoeming van leden van het bureau van stemopneming opgeroepen. Toen de raadsleden herhaaldelijk niet waren opgekomen, wilde de burgemeester in de derde vergadering, waar eenige leden tegenwoordig waren, tot toepassing van  het 3de lid van art 29 der gemeentewet overgaan, toen hij vernam, dat de leden van den raad reeds een bureau van stemopneming hadden benoemd. Het is ten overstaan van dit bureau, hetwelk niet in een wettige vergadering van den gemeenteraad, maar in eene bijeenkomst van leden van dien raad is benoemd, dat, de stembriefjes ter benoeming van leden van de Tweede Kamer den 17den Mei jl . zijn ingeleverd."

De raad nam dus het heft in eigen hand, omdat de verhouding tussen raad en de burgemeester  slecht was. Daarom zocht de raad de grenzen van de gemeentewet op en overtrad deze grenzen.  Zoals eerder aangegeven in een vorige column was het conservatieve Kamerlid Johannes Bosscha van het district Amsterdam(!) het oneens met de uitleg van de Commissie. Hij wees er op dat in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken te lezen is:
 
"dat de burgemeester, na twee malen vruchteloos getracht te hebben den gemeenteraad bijeen te brengen, in de derde vergadering, waar eenige leden tegenwoordig waren, vernomen heeft, dat een wethouder met leden van den raad een stembureau hadden benoemd. Het blijkt dus, dat de burgemeester in eene vergadering van den raad kennis heeft bekomen, dat zich een stembureau gevormd heeft. Het blijkt echter niet, dat de burgemeester tegen dit bureau heeft geprotesteerd. De burgemeester heeft zelfs van de vorming van dit min wettig stembureau geen kennis gegeven aan het hoofdbureau te Dordrecht. De stembus is daar zonder bedenking aangenomen; de stemmen zijn mode in rekening gebragt en het proces-verbaal, aan de vergadering overgelegd, draagt geenerlei blijk van informaliteit. Even als het nu onbegrijpelijk is, hoe in eenen welgeordenden Staat eene gemeente maanden achtereen heeft kunnen weigeren een burgemeester te erkennen, door den Koning benoemd, even onbegrijpelijk is het, hoe die burgemeester, wetende dat er door een wethouder en andere leden van den raad een stembureau gevormd was, geene middelen heeft willen of kunnen gebruiken, om. zijn gezag te doen gelden en aan de verkiezing zijne eigen leiding te geven. Maar juist om dat onbegrijpelijke moet, dunkt mij, worden aangenomen, dat de burgemeester stilzwijgend zijne toestemming gegeven heeft aan de wijze van verkiezing, zoals die heeft plaats gehad. Hij heeft toegelaten, dat het stembureau, onder het voorzitterschap van een wethouder, de verkiezing leidde.

Aan de kiezers zijn de stembiljetten toegezonden, zij hebben gelegenheid gehad die in de stembus te brengen; die stembus is zonder bedenking bij het hoofdbureau aangenomen, en ik moet derhalve het motief terugwijzen, dat er eene onwettigheid heeft plaats gehad, omdat de kieswet voorschrijft, dat de voorzitter van den gemeenteraad is voorzitter van het stembureau en wel om de bijvoeging: » tenzij hij op eene wettige wijze is vervangen".

De burgemeester is hier, mijns inziens, op eene wettige wijze vervangen, vermits hij stilzwijgend heeft toegelaten, dat een wethouder in zijne plaats met twee leden van den gemeenteraad een stembureau vormde en daarvan de werkzaamheden volbragt. Het komt mij derhalve wel voor, dat hier is geweest eene miskenning van het gezag van de overheid, maar niet, dat er eenige informaliteit heeft plaats gehad ten opzigte van de kiezers. Die kiezers toch zijn in geenen deele in hunne regten verkort geworden; te hunnen aanzien zijn alle formaliteiten door de wet voorgeschreven volbragt, en ik zou oordeelen, dat wij een gevaarlijk precedent zouden stellen door aan te nemen, dat eene verkiezing moet worden vernietigd, omdat twee of drie kiezers verklaren, dat zij niet hebben kunnen stemmen, vermits zij wisten, dat er eenige grond was om te vermeenen, dat het stembureau niet wettig was samengesteld."


De voorzitter van de Commissie, de liberaal-conversatief Willem Wintgens, had een helder antwoord op de opvatting van Bosscha.
"Die burgemeester, aangesteld zijnde, heeft in handen van den Commissaris des Konings den eed afgelegd; hij heeft zich daarna aangemeld bij den gemeenteraad om te worden geïnstalleerd. De gemeenteraad heeft echter geweigerd. Intusschen heeft, blijkens de brief van den heer Minister, de burgemeester te kennen gegeven dat hij zijne betrekking had aanvaard. En nu bestaat er geen bepaling, geen voorschrift in eenige wet, waarin wordt verklaard, dat een burgemeester, om wettig in functie te treden, moet zijn geïnstalleerd; dat, evenals bij de regterlijke collegien, eene installatie van dien ambtenaar moet plaats hebben, vóór dat hij als zoodanig zitting kan nemen en zijn ambt waarnemen.

Ik herhaal het, de gemeentewet noch eenige andere wet houdt eene bepaling in, waaruit zou volgen, dat die ambtenaar de installatie zou moeten afwachten alvorens te mogen handelen. Het gevolg daarvan zou zijn dat eene benoeming, door den Koning gedaan, nog als het ware zou noodig hebben de agreatie van hen, die zullen worden geadministreerd. Wanneer dus de burgemeester is beëdigd en verklaard heeft zijne betrekking te aanvaarden, dan komt het aan uwe Commissie voor, dat die ambtenaar volkomen bij magte is om alle functien aan zijne betrekking verbonden, te verrigten".


Grenzen: Eerste Kamer    
Tenslotte het instituut Eerste Kamer.  Ik kies deze Kamer gelet op de actualiteit en omdat deze Kamer in mei 2015 opnieuw wordt gekozen.
Veel kiezers vinden de Eerste Kamer overbodig. Een Kamer van reflectie vinden ze onnodig, omdat dit wetgeving zou vertragen. Gelet op het recente "Kerstakkoord" lijkt er op dat de senatoren  zich willen profileren. In de zin van:  niet de Tweede Kamer maar de Eerste Kamer bepaalt  -natuurlijk op de achtergrond-  de politieke koers en de inhoud van de wetgeving.

Een beweging die ook in de parlementaire geschiedenis terug te zien is. Ook dan neem ik u terug naar het verleden en wel naar het prille begin van de democratie in de Lage Landen. Ik denk dan met name aan de "Staatsregeling voor het Bataafsche Volk" of de "Acte van Staatregeling"  uit 1798. Deze Acte gaf aan dat de volksvertegenwoordiging lag bij het " Vertegenwoordigend Lichaam". In dit lichaam zaten zowel de leden van de Eerste als de Tweede Kamer. Jaarlijks verdeelde dit Lichaam zich op in twee Kamers: 30 leden maakten dan deel uit van de Tweede Kamer van "revisie", de overige 64 leden maakten deel uit van de Eerste Kamer. De Eerste Kamer had het recht om wetgeving te initiëren. De Tweede Kamer mocht alleen algemeen geformuleerde voorstellen indienen. Het zwaartepunt van de wetgeving lag toen dus (ook) bij de Eerste Kamer. Dit zwaartepunt is geleidelijk naar de Tweede Kamer verschoven.

Uit het bovenstaande kunt u zien dat jonge instituten (Eerste Kamer in 1798, de gemeenteraad in 1855, de regioraad/Drechtraad anno 2014) hun bevoegdheden willen behouden, of de grenzen van hun bevoegdheden willen oprekken. Zoals het in de politiek gaat soms met succes of soms zonder succes: Als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat. Een wijze les van mijn dochter!

Ik wens u als lezers goede kerstdagen, een werkzaam, gezond en voorspoedig 2015! Een nieuw jaar waarover ook "the veil of ignorance" (de sluier van onwetendheid) valt.

Bronnen: -Handelingen der Tweede Kamer 1853 en 1855

               -Eerste150 jaar Parlementaire geschiedenis van Nederland 1796-1946 door Prof. Th v.d.Berg en dr. J. Vis (786 blz.)

Gerelateerde wijken:
Gerelateerde straten:
Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.